Het was tijdens een zonnige namiddag op het terras, september 2020, dat ik er opeens genoeg van had. Van die krampachtige anderhalve meter, dat slalommen, die vragenlijsten voor je op het terras mocht plaatsnemen, die handgels. En ondanks het besef dat er op dat moment helemaal niks aan de hand was – althans niet met mij en mijn directe omgeving – schoot ik heel niet-yogisch in de piekerstand. Als ik er nu al genoeg van had, hoe moest dat dan zo meteen in de winter? Als het misschien ‘erger’ werd, zoals ik mensen hoorde fluisteren, terwijl niemand wist wat dan precies dat ‘erger’ was in deze onzekere coronatijden.
‘Lieverd, het komt wel goed,’ zei de vriendin naast me. ‘Heus, vertrouw daar maar op.’ Ik wilde haar al vragen waarin ik dan vertrouwen moest hebben – in de wereld? In de wetenschap? In de overheid? Maar ik wist het antwoord al. O ja. In mezelf.
Lange tijd stond één bepaalde yogahouding symbool voor het gebrek aan vertrouwen in mezelf
Ik dacht terug aan de yoga podcast waarin ik met collega-yogadocent Sabrina Soebhan in gesprek ging over mijn boek Na de Val. Ze vroeg me waar ik de kracht vandaan had gehaald om het verhaal over de zoektocht na mijn vaders zelfgekozen dood te schrijven. Ik vertelde hoe ik door yoga stap voor stap dichter bij mezelf was gekomen. Hoe ik de kern in mezelf had versterkt, door steeds dieper te graven en keer op keer te omarmen wat ik tegenkwam. Totdat ik erop durfde te vertrouwen dat ik er goed aan deed om mijn persoonlijke geschiedenis de wereld in te sturen.
Ik had er blijkbaar geen vertrouwen in dat ik mezelf kon opvangen
Lange tijd stond één bepaalde yogahouding symbool voor het gebrek aan vertrouwen in mezelf. Dat had ik op dat moment niet door; het was pas toen de asana op een dag lukte dat ik de symboliek ervan zag. Het is Urdhva Padmasana: de omgekeerde Lotushouding. Die bereik je door vanuit Schouderstand je benen te kruisen en daarna met je handen je bovenbenen te ondersteunen.
Maar zoals het met yoga gaat: pas als je er klaar voor bent, komt het antwoord
Jarenlang ondersteunde ik mezelf niet: eenmaal in de omgekeerde houding vielen mijn gekruiste benen omlaag en rolde ik eruit. Ik had er blijkbaar geen vertrouwen in dat ik mezelf kon opvangen. Ik begon me steeds meer te ergeren aan dat omrollen, maar zoals het met yoga gaat: pas als je er klaar voor bent, komt het antwoord.
Op een dag besefte ik dat de wisselwerking tussen mijn lichaam en mijn geest een cruciale rol speelde in deze houding. Ik moest een connectie tussen die twee tot stand brengen, anders bleef ik vallen. Zolang mijn lijf niet vertrouwde op mentale en emotionele steun, dook het letterlijk weg.
Na maanden oefenen fluisterde ik op een ochtend tijdens een Ashtanga les vastberaden: ‘Kom maar. Ik vang je op.’ Mijn armen bleven sterk en stevig, mijn handen grepen mijn benen en ik stond. Ondersteboven, maar stabiel. Sindsdien gaat de pose als vanzelf.
Ik nipte van mijn drankje en voelde rust – al kon dat ook door het drankje komen. Ja, knikte ik tegen m’n vriendin. ‘Je hebt ook gelijk. Laat die winter maar komen.’